Vlaamse dorpspolitiek en stammentwisten, deel II
Mijn analyse eergisteren van het vertoon rond het Beke-ontslag leverde wat afkeurend gemompel op omwille van de oneliner: ‘De katholieke zuil is dan wel dood en begraven, in de grond blijft Vlaanderen een kerktorenuniversum bemand door dorpspolitici’. Het vervolg van de soap bevestigt die uitspraak evenwel grandioos. Na enige gebakkelei werd Hilde Crevits naar Welzijn & Gezin versast, en werd haar plaats op Landbouw, Economie en Werk ingenomen door Jo Brouns. Jo wie?
Ja kijk, het moest en zou een Limburger zijn, en Jo Brouns (foto) is burgemeester van Kinrooi. Euh… Kinrooi? Een gemeente van 12.000 inwoners, en qua inwonersaantal vergelijkbaar met Leopoldsburg waar Beke de scepter (weer) zwaait. Limburg is namelijk nog steeds in zekere mate het CVP-bastion van weleer, en dat wil de partij absoluut handhaven, hoe slecht ze er in de peilingen ook voor staat.
Brouns’ vader was al burgemeester van dezelfde gemeente, waar zowat de helft van de bevolking die naam draagt. Neen, hier geen flauwe grappen over inteelt en zo. Wel dit: het afvaardigen van deze kerktorenpolitici naar de Vlaamse regering gaat over partijbelangen én over oude provinciale gevoeligheden, maar niét over competentie. Dat is ook telkens een afweging bij een regeringsvorming: West-Vlamingen, Oost-Vlamingen, Sinjoren, Brabanders en Limburgers netjes verdeeld, of het is hommeles. Kan dat in de 21ste eeuw? Ja dus. Een Vlaamse regering zonder Limburger is als een auto op drie wielen. En ook al functioneert die regering voor geen meter, een auto op drie wielen krijg je zelfs de garage niet uit.
Het Ros Beiaard
In Dendermonde worden Aalstenaars Ajuinen genoemd omdat ze de Dender doen stinken.
Waarom dat interprovinciaal evenwicht zo belangrijk is, binnen partijen en binnen de regering? Waarom burgemeesters zich naar boven laten katapulteren tot minister? De geschiedenis van de middeleeuwen maakt misschien iets duidelijk: het Vlaanderen van vandaag is nooit een politieke eenheid geweest, maar een kluwen van interlokale rivaliteit.
Het standaard-Nederlands is en blijft een lingua franca, iets om zich verstaanbaar te maken buiten de geboortegrond, geen doorleefde cultuurtaal.
In de Guldensporenslag vochten de ridders van het Hertogdom Brabant (waartoe Antwerpen behoorde) aan de Franse kant. De Limburgers onder leiding van Arnold V keken de kat uit de boom: ze kwamen pas aan… als de Slag gestreden was en deelden in de glorie. Uit traagheid of berekening, historici zijn het er niet over eens. Dat is natuurlijk een hele tijd geleden, maar ik vraag me af of Vlaanderen ondertussen vooruitgang heeft gemaakt inzake een soort natiegevoel dat ons rijp maakt voor echte zelfbeschikking. Ik vrees ervoor. Alleen al de taal. West-Vlamingen, Antwerpenaren en Limburgers verstaan elkaar totaal niet als ze hun dialect spreken. Ze hechten daar ook aan. Die dialecten hebben zich in de middeleeuwen ontwikkeld en zijn de belevingsbasis gebleven van het regionale chauvinisme.
Vergeet het nationalisme, wij zijn ten gronde een provincialistisch volk van stammen en clans. Het standaard-Nederlands is en blijft een lingua franca, iets om zich verstaanbaar te maken buiten de geboortegrond, geen doorleefde cultuurtaal. Daarbij komt dan nog de rivaliteit tussen de steden die in de middeleeuwen opkwamen, die soms folkloristisch bleef (Dendermonde versus Aalst rond het Ros Beiaard) maar soms ook tot zure, langlopende conflicten leidde (de economische oorlog tussen Gent versus Brugge, met nu de voetbalrivaliteit als echo).
Lokale stemmenkampioenen
Bart Somers: een Mechelse herder in het verre Brussel
Maar terug naar 2022. Met Jambon (Brasschaat), Crevits (Torhout), Somers (Mechelen), Peeters (Dilsen-Stokkem), en nu dus Brouns (Kinrooi) bevat de Vlaamse regering vijf titelvoerende burgemeesters. Brasschaat, Dilsen-Stokkem en Kinrooi zijn nu niet bepaald wereldsteden (Mechelen en Torhout natuurlijk wel), maar ze leveren stemmenkampioenen die zich via de lokale machtsbasis hebben opgewerkt tot partijbonzen, en zo tot minister. Is dat een goede zaak voor ’s lands bestuur? Natuurlijk niet. Ook Beke is zo’n twijfelachtig product van een even twijfelachtige particratische rekenkunde.
Een Vlaams minister is dan ook in de eerste plaats lobbyist voor zijn stad, of voor zijn regio. Hij is er om lokale belangen in Brussel veilig te stellen. Dat zei Bart Somers zelfs met zoveel woorden toen hij Boortmeerbeek probeerde te overhalen om zich door Mechelen te laten annexeren: ‘Zo kan ik beter jullie stem laten doorwegen in het Vlaamse beleid’. Dat systeem geldt natuurlijk ook voor het Belgische niveau, maar we gingen het anders en beter doen. Helaas.
Een Vlaams minister is dan ook in de eerste plaats lobbyist voor zijn stad, of voor zijn regio. Hij is er om lokale belangen in Brussel veilig te stellen.
Het werkt evenzeer omgekeerd: ministerposten dienen om lokale machtsposities te consolideren. Dat de nieuwe minister van landbouw, economie en werk, – toch een sleutelpost, alleen al het stikstofdossier!- primair een Limburger moest zijn, is het gevolg van een electorale rekensom waarbij de CD&V vooral een tegengewicht voor Zuhal Demir moest vinden. De ironie is daarbij, dat de CD&V haar enige echte sterkhouder, Sammy Mahdy, moet opofferen in een wanhoopspoging om de partijmeubelen te redden. Mahdy heeft op de post Asiel en Migratie bewezen als bestuurder uit het goede hout gesneden te zijn, maar het partijbelang gaat nu eenmaal voor.
De ironie is ook dat Bart De Wever, misschien wel de enige Vlaamse politicus met staatsmanallures, verkoos om die kelk aan zich te laten voorbijgaan en voor de burgemeesterssjerp is gegaan. De Wever weet als historicus wellicht als geen ander hoe Vlaanderen in mekaar zit. Ondertussen modderen we voort, en verwijten we elkaar dat de Dender stinkt. In 2024 bereiken N-VA en VB misschien samen een meerderheid. Benieuwd of dat ons uit de middeleeuwen haalt. Of er net nog wat dieper in.